afb. Fotopersbureau Het Zuiden, 27 februari 1949
Zestig jaar geleden werden De Kikvorschen opgericht, door een stel vaste klanten van Het Pumpke in de Hoge Nieuwstraat. Met een grote en een kleine trom, met bekkens en mirletons begonnen zij. Het waren géén muziekinstrumenten en daarom mocht men er toen mee de straat op. Kees van Stiphout schilderde van triplex blaasinstrumenten die aan de mirletons vebonden werden. Een dirigent hadden de 'muzikanten' ook nodig. Jo van Stiphout durfde dat als enige aan. Hij, een van die kleurrijke figuren waaraan onze stad zo rijk is gewees, werd dirigent én voorzitter van dit oorverdovend orkest. De Kikvorschen werden steeds bekender, traden zelfs buiten de stad op en werden de hofkapel van de Amadeiro's.
Onbetwist leider bleef 'de Stip'. Deze slager, aardappelhandelaar, verzekeringsagent en kastelein, was de meest inventieve in het bedenken van grappen. Grappen, waarbij iedereen - ook de 'slachtoffers' naderhand - zich kostelijk amuseerden ...
Eens keerde men 's morgens in alle vroegte van een reisje uit Holland terug. Okselfris waren de kikkers niet meer en daarom liet de Stip om 5 uur de bus stoppen, iedereen zich uitkleden en uitstappen. Een bad in de Merwede zou iedereen wel goed doen! Juist toen iedereen moedernaakt op straat stond, beval de Stip de chauffeur: „Doorrijden, Kras”! Zelf kon hij nog juist in de bus springen, de anderen renden vloekend en schreeuwend er achter aan ...
Toen men eens naar Hilversum gegaan was, moest de bus stopen bij een spoorwegovergang. Ook was er een bushalte waar twee dames stonden te wachten. Vanuit de bus werden er allerlei rare gezichten getrokken. De Stip legde uit: „Ik ben de broeder van het huis en we mogen een dagje op stap.” De dames kregen medelijden, stapten de bus in en gaven iedere patiënt - en ook de broeder - een ulevel. Toen de dames uitgestapt waren en de bus vertrokken was, barstten de dankbare patiënten in lachen uit.
Bij een van de kikkers was de broekspijp afgeknipt. Zó kon er niet opgetreden worden, oordeelde de dirigent. Maar geen nood: met een blikje schoensmeer werd het been net zo zwart gemaakt als de broek oorspronkelijk was. Het optreden kon doorgaan.
Jo de Stip is slechts 54 jaar oud geworden. In mei 1958 ging hij met de „Michiel Jan” mee op haringvangst. Hij sloeg overboord en keerde niet terug...
In vele verhalen leeft 'de Stip' nog voort. En na zijn dood is er nog een typisch Bossche uitdrukking ontstaan. Want men kende hem goed, en ook al zijn grappen. Nòg wordt er gezegd als antwoord op de groet „Tot morgen”, als men de spreker niet erg gelooft: „Ja, dat zei De Stip ook!”
|
Het cafe 'Bonne Mère was genoemd naar de Zoete Moeder van 's-Hertogenbosch. Maar voor de oorsprong ervan moeten we terug naar die typische Bossche wijk, de Pijp. In deze gezellige buurt waren in 1946 zeer uitbundig in Franse stijl de bevrijdingsfeesten gevierd. De gehele wijk heette toen Montparnasse. Tienduizenden hebben er aan de feesten deelgenomen.
Met carnaval 1952 kreeg Jo 'de Stip' van Stiphout de beschikking over een leeg pakhuis. De Stip verdiende de kost als slager en koopman. Maar omdat hij vele monden moest voeden was hij er altijd wel tuk op om iets bij te verdienen. Zo ook tijdens dit carnaval. Hij kocht vele kratten bier en een groot aantal flessen wijn. „In consignatie”, zoals hij zei, maar iedereen wist dat hij bedoelde 'op de lat'. Willy Esveld schilderde het pakhuis vol met Franse taferelen, er kwam een grammofoon met drie Franse platen en 'Etablissement Montparnasse' ging open.
Het gehele carnaval was het bijzonder druk. Prins Carnaval kwam en dronk er champagne. Tal van andere Bosschenaren herkenden de gezelligheid van de bevrijdingsfeesten en vochten om een plaatsje. Jo de Stip, druk Frans pratend op z'n eigen manier, had het er bijzonder druk. Maar de bewoners van de Pijp zelf kwamen niet binnen: er waren immers alleen maar 'Franse mensen'! Zo was de Stip gepromoveerd van 'patattenmarchand' en 'commercant' tot 'patron-propriétaire'. Althans voor drie dagen. De enige die het er niet zo naar z'n zin had was zoontje Toontje: die moest immers drie dagen lang flesjes bier openen met een flessenopener en had nog lang last van kapotte handen.
Heineken had met belangstelling de bieromzet gedurende die drie dagen gezien. Bovendien hadden ze een leeg café. Het was de Ceciel-bar aan de Lepelstraat, die echter door de Bossche zedenpolitie niet zonder reden was dichtgetimmerd. Jo de Stip zag het wel zitten: een eigen café. In 1952 opende hij geheel in Franse stijl zijn horeca-etablissement. Een naam had hij ook al. Zijn liefde voor de Bossche Zoete Moeder was bekend en - passend bij de Franse sfeer - werd het cafe Bonne Mère.
Tot 1958 - het jaar waarin hij tijdens de haringvangst over boord sloeg en verdronk - heeft hij met hulp van vrouw en kinderen en van Ma Bonne Mère, naar wie het bedrijf genoemd werd en wier beeltenis midden in het café prijkt, de zaak levend en levendig gehouden. Daarna leefde Jo de Stip, deze oer-was-en-lichtechte Bosschenaar, enkel nog in zijn vele verhalen.
Bonne Mère bleef gehandhaafd. Dat was op zichzelf al merkwaardig, want eigenlijk was het pand als het ware van week tot week verhuurd, omdat sloop dreigde. In 1972 verhuisde het café enkele panden verder in de Lepelstraat. Toen verdween langzamerhand de naam Bonne Mère om na overname door zoon Toon in De Stip te veranderen. Het café zelf heeft rigoureus kennisgemaakt met de slopershamer, na nog enkele jaren het leven gerekt te hebben als De Plèkhoek. Maar de Bossche Zoete Moeder trekt er jaarlijks nog wel langs.
|
1977 |
Jac.J. Luyckx„De Stip”, een levende legendeBrabants Dagblad donderdag 10 november 1977 |
|
1987 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Jo de StipBrabants Dagblad donderdag 26 november 1987 (foto) |
|
1988 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : Bonne MèreBrabants Dagblad donderdag donderdag 19 mei 1988 |
Nol van Roessel, De Oeteldonksche Club 99 jaar (1981) 68
Kees Spierings, Het Kikvorschenboek (1967) 23-24